18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
uitspraak "-êt"zoals fr. "lait
sjekêt (Q096a Borgharen)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
bolero (<fr.):
e"= ù klank
bollero (Q096a Borgharen),
jak:
jak (Q096a Borgharen)
|
jak [SGV (1914)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjèloes (Q096a Borgharen)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hie is jäörig (Q096a Borgharen),
hè is jeurig (Q096a Borgharen),
ər is jöarig (Q096a Borgharen)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
sjartils (Q096a Borgharen)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (Q096a Borgharen, ...
Q096a Borgharen),
jès (Q096a Borgharen)
|
jas [SGV (1914)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)] || jassen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jeske van un mantelpekske (Q096a Borgharen)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18326 |
jasschort |
jasscholk:
jas sjollek (Q096a Borgharen),
jassjolk (Q096a Borgharen)
|
schort die aan de voorkant als een jas wordt dichtgeknopt [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
24556 |
jeneverbes |
wacholder:
wachelder (Q096a Borgharen)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gig (Q096a Borgharen)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|