24528 |
lisdodde |
lis:
-
lesj (Q096a Borgharen)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
18967 |
list |
fint:
fint (Q096a Borgharen)
|
fint (list, barstje) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18051 |
litteken |
lijmteken:
liem-tèke (Q096a Borgharen),
liemteike (Q096a Borgharen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)] || litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
17688 |
long |
long:
long (Q096a Borgharen),
longe (Q096a Borgharen)
|
long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24846 |
loof |
loof:
louf (Q096a Borgharen)
|
loof [SGV (1914)]
III-4-3
|
30797 |
looi |
looi:
luj (Q096a Borgharen)
|
Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m]
II-10
|
30795 |
looien |
looien:
lujǝ (Q096a Borgharen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loot (Q096a Borgharen)
|
loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (Q096a Borgharen)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
uistspaak"ö"tussen ù en ui
börtsje (Q096a Borgharen)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|