34005 |
het paard leiden |
leiden:
lēǝ (Q156p Borgloon)
|
Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.]
I-10
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
guide:
git (Q156p Borgloon)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
32273 |
het vat opzetten |
de ton opzetten:
de ton opzetten (Q156p Borgloon)
|
De duigen met behulp van een voorlopige opzetband overeind zetten. De eerste duig die de kuiper plaatst wordt met behulp van een opzetklem vastgezet. Daarna worden de andere duigen binnen de opzetband geplaatst totdat de ring gevuld is. Dan kan de opzetklem verwijderd worden. [N E, 25]
II-12
|
25443 |
het vlees in stukken snijden |
kapotsnijden:
kapǫt snajǝ (Q156p Borgloon)
|
Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.]
II-1
|
25441 |
het vlees laten besterven |
laten afsterven:
lǫwǝtǝ ǭfstęrvǝ (Q156p Borgloon),
laten drogen:
lǫwǝtǝ drø̜gǝ (Q156p Borgloon)
|
Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.]
II-1
|
21436 |
het volle bedrag |
de hele sekwei:
ps. omgespeld volgens Frings.
də heͅi̯lə səkweͅ (Q156p Borgloon),
høi̯lə seͅkweͅ (Q156p Borgloon)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19415 |
het vuur doven |
omtrekken:
eumtrekke (Q156p Borgloon),
uitdoen:
ōdun (Q156p Borgloon)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
appelstomp:
apəlstump (Q156p Borgloon)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heejte (Q156p Borgloon),
heitə (Q156p Borgloon)
|
heeten [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
hoopje:
hø̜pkǝ (Q156p Borgloon),
oppertje:
ǫpǝrkǝ (Q156p Borgloon)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|