24334 |
kever, tor |
kever:
kieëver (Q156p Borgloon)
|
kever [Willems (1885)]
III-4-2
|
21461 |
kibbelen |
enselen:
on ⁄t ɛnsələ (Q156p Borgloon)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
24183 |
kiekendief |
blotser:
Frings
bloͅtsər (Q156p Borgloon)
|
kiekendieven (± 47 langere staart en smallere vleugels dan buizerd [086]; slome kringetjesdraaiers; steeds laag boven grond; nest op de grond; bruine en grijze soorten; sommige in rietland of moeras, andere op de hei; ook wel eens op de trek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18208 |
kiel |
blauw pitje:
bloͅuw peͅitšə (Q156p Borgloon),
kiel:
kīl (Q156p Borgloon),
kieltje:
kilke (Q156p Borgloon)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheuten:
sj^yt (Q156p Borgloon)
|
scheut [ZND m]
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
(zij zijn) gehikt:
%%(gezegd van aardappelen)%%
gǝhek (Q156p Borgloon),
kijnen:
kęi̯nǝ (Q156p Borgloon),
schieten:
sxī.tǝ (Q156p Borgloon)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Lottospel. [ZND m]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienspel:
kinspēīl (Q156p Borgloon)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
buiktand:
[u.]
būkta.ṇt (Q156p Borgloon),
dikke tand:
dikə taṇt (Q156p Borgloon)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20571 |
kieskauwerig |
viesgevallen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
visxəvalə (Q156p Borgloon)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|