18362 |
kinderschort met mouwen |
kindervoordoek bet mouwen:
kengerveuring bij mouwe (Q156p Borgloon),
kindervoordoekje:
keͅŋərvørəŋkə (Q156p Borgloon)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20169 |
kinds |
kinds:
kens (Q156p Borgloon)
|
kinds [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kinkettel:
kinjkętǝl (Q156p Borgloon)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
keejkhoes (Q156p Borgloon),
kî.kus (Q156p Borgloon)
|
kinkhoest [ZND m], [ZND m]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kaak:
Mv.
koake (Q156p Borgloon)
|
Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33933 |
kinriem |
snuitriem:
snǭǝ.trī.m (Q156p Borgloon)
|
Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24]
I-10
|
34524 |
kip van broedsheid genezen |
bij haar kont in het water houden:
bę hør kont ent wętǝr hǫu̯wǝ (Q156p Borgloon)
|
In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59]
I-12
|
20694 |
kipkap |
pensen:
po͂ͅsə (Q156p Borgloon)
|
Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q156p Borgloon),
henǝn (Q156p Borgloon),
hinǝ (Q156p Borgloon),
hīnǝ (Q156p Borgloon),
hoenlies:
hønlis (Q156p Borgloon)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
tsjiepen:
(enk)
tšep (Q156p Borgloon),
tsjiepjes:
tšepkǝs (Q156p Borgloon)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|