e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderschort met mouwen kindervoordoek bet mouwen: kengerveuring bij mouwe (Borgloon), kindervoordoekje: keͅŋərvørəŋkə (Borgloon) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kinds kinds: kens (Borgloon) kinds [ZND 11 (1925)] III-2-2
kinketting kinkettel: kinjkętǝl (Borgloon) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: keejkhoes (Borgloon), kî.kus (Borgloon) kinkhoest [ZND m], [ZND m] III-1-2
kinnebak kaak: Mv.  koake (Borgloon) Een kinnebak: kaakbeenderen (kinnebak, kinnebakkes, geschaar) [N 106 (2001)] III-1-1
kinriem snuitriem: snǭǝ.trī.m (Borgloon) Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24] I-10
kip van broedsheid genezen bij haar kont in het water houden: bę hør kont ent wętǝr hǫu̯wǝ (Borgloon) In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59] I-12
kipkap pensen: po͂ͅsə (Borgloon) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3
kippen hennen: henǝ (Borgloon), henǝn (Borgloon), hinǝ (Borgloon), hīnǝ (Borgloon), hoenlies: hønlis (Borgloon) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippen -kinderwoord tsjiepen: (enk)  tšep (Borgloon), tsjiepjes: tšepkǝs (Borgloon) [N 19, 38; monogr.] I-12