19856 |
kop |
paardskop:
pi̯ā.tskǫp (Q156p Borgloon)
|
[JG 1a, 1b]
I-9
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q156p Borgloon)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
32286 |
kop van een duig |
kin:
%%de volgende opgaven zijn meervoud%%
kenǝ (Q156p Borgloon)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
25412 |
kop verwijderen |
afkappen:
ǭfkapǝ (Q156p Borgloon)
|
Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.]
II-1
|
32312 |
kopband |
kopreep:
kopreep (Q156p Borgloon)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
33137 |
kopdorser |
klein machine:
klęi̯n mǝšin (Q156p Borgloon),
kopdorser:
kǫp˱dǫsǝr (Q156p Borgloon),
trommel:
trumǝl (Q156p Borgloon)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kou̯pərgailt (Q156p Borgloon),
koͅu̯pərgēͅlt (Q156p Borgloon)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kōpǝrslē̜gǝr (Q156p Borgloon),
kǫw.pǝrslīgǝr (Q156p Borgloon)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
24193 |
koperwiek |
frans lijstertje:
Frings
frans lēͅstərkə (Q156p Borgloon),
franse lijster:
Frings
frānsə lēͅstər (Q156p Borgloon)
|
koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
dzat (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
dzjat (Q156p Borgloon),
zonder oor, komvormig
djat (Q156p Borgloon),
tas:
met oor
tas (Q156p Borgloon)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|