e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kop paardskop: pi̯ā.tskǫp (Borgloon) [JG 1a, 1b] I-9
kop van de schoof kop: kǫp (Borgloon) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kop van een duig kin: %%de volgende opgaven zijn meervoud%%  kenǝ (Borgloon) Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a] II-12
kop verwijderen afkappen: ǭfkapǝ (Borgloon) Nadat de kop afgehuid is, wordt hij van het lijf gesneden of gehakt. [N 28, 44; monogr.] II-1
kopband kopreep: kopreep (Borgloon) De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42] II-12
kopdorser klein machine: klęi̯n mǝšin (Borgloon), kopdorser: kǫp˱dǫsǝr (Borgloon), trommel: trumǝl (Borgloon) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopergeld kopergeld: ps. omgespeld volgens Frings.  kou̯pərgailt (Borgloon), koͅu̯pərgēͅlt (Borgloon) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
koperslager koperslager: kōpǝrslē̜gǝr (Borgloon), kǫw.pǝrslīgǝr (Borgloon) Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.] II-11
koperwiek frans lijstertje: Frings  frans lēͅstərkə (Borgloon), franse lijster: Frings  frānsə lēͅstər (Borgloon) koperwiek (21 lijkt op zanglijster [019], maar met rossige plek op zij en vleugel; alleen op trek en s winters, meestal in grote troepen; roep schril [srieieieie]; zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kopje jatte (fr.): dzat (Borgloon, ... ), dzjat (Borgloon), zonder oor, komvormig  djat (Borgloon), tas: met oor  tas (Borgloon) kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)] III-2-1