17773 |
kuit |
kuit:
kø.t (Q156p Borgloon)
|
kuit (van een been) [ZND m]
III-1-1
|
18545 |
kuitbroek |
pofbroek:
pūvbruk (Q156p Borgloon),
rijbroek:
reiəbroek (Q156p Borgloon)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22818 |
kunst |
kunst:
kø.ṇs (Q156p Borgloon)
|
Kunst. [ZND m]
III-3-2
|
32624 |
kunstmest |
engrais:
ǭ`grę (Q156p Borgloon),
stoffen:
stou̯.fǝ (Q156p Borgloon)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
33950 |
kussenleder |
leer:
lēi̯r (Q156p Borgloon)
|
Leren bekleding van de haamkussens. [N 13, 4; N 36, 17]
I-10
|
19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
kø̄səkleͅi̯t (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon),
køͅsəkleͅi̯.t (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18657 |
kussentje op het hoofd |
kussentje:
køysəkə (Q156p Borgloon),
wijm?:
wēəm (Q156p Borgloon)
|
kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19314 |
kwaadspreekster |
klappei:
klapai (Q156p Borgloon),
kwaaitong:
koew tong (Q156p Borgloon),
kø͂ͅtən (Q156p Borgloon)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwòeël (Q156p Borgloon)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
koetferguut:
Frings
kutfərgut (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
kwakkel:
kwakkel (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon,
Q156p Borgloon),
Frings
kwakəl (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|