e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lamp lamp: lamp (Borgloon, ... ), lāmp (Borgloon, ... ) lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-2-1
lampenpit wiek: weͅi̯k (Borgloon), wik (Borgloon, ... ), mv. wijk\\ i en j  wii̯k (Borgloon) De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1
land land: la.ṇt (Borgloon), land (Borgloon), ps. onder de n staat nog een rondje; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  la.nt (Borgloon) land [ZND 29 (1938)], [ZND m] III-3-1
landerijen labeur: labȳǝr (Borgloon), land: lant (Borgloon) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landrol wel: wɛl (Borgloon) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
lang leven lang leven: znd 30, 15;  lang leevə (Borgloon) lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2
lang schortlint snoer: snuər (Borgloon), sny(3)̄r (Borgloon) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
langboom van de wagen langwagel: lā.ŋkwǭ.gǝl (Borgloon) Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr] I-13
lange broek lange broek: lang broek (Borgloon), n laŋ bruk (Borgloon), ø͂n lḁŋ bruk (Borgloon) lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachtershoos: slaxtərsēsə (Borgloon), slachterskous: slachterskou e se (Borgloon) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3