19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
lāmp (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
weͅi̯k (Q156p Borgloon),
wik (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
mv. wijk\\ i en j
wii̯k (Q156p Borgloon)
|
De lampepit (ook wiek geheeten; Fr. mèche) [ZND 17 (1935)] || lampepit [ZND 01 (1922)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21578 |
land |
land:
la.ṇt (Q156p Borgloon),
land (Q156p Borgloon),
ps. onder de n staat nog een rondje; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
la.nt (Q156p Borgloon)
|
land [ZND 29 (1938)], [ZND m]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
labeur:
labȳǝr (Q156p Borgloon),
land:
lant (Q156p Borgloon)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q156p Borgloon)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang leevə (Q156p Borgloon)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
snuər (Q156p Borgloon),
sny(3)̄r (Q156p Borgloon)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
lā.ŋkwǭ.gǝl (Q156p Borgloon)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
lang broek (Q156p Borgloon),
n laŋ bruk (Q156p Borgloon),
ø͂n lḁŋ bruk (Q156p Borgloon)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18368 |
lange grijze kous |
slachtershoos:
slaxtərsēsə (Q156p Borgloon),
slachterskous:
slachterskou e se (Q156p Borgloon)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|