20478 |
luier |
pisdoek:
pīsduk (Q156p Borgloon),
pīzduk (Q156p Borgloon)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kinderkorf:
kéjngərkéúrəf (Q156p Borgloon)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
18640 |
luifel? [idem?] |
kantje:
keͅntšə (Q156p Borgloon),
pliss (fr.):
pliseͅij (Q156p Borgloon)
|
luifel, fijngeplooide ~ rond het voorhoofd {afb} [N 25 (1964)] || luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19029 |
luilak |
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
loͅyərik (Q156p Borgloon)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
gut l".stərə (Q156p Borgloon),
l".st(ə)rə (Q156p Borgloon)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [ZND m]
III-1-1
|
31582 |
luns |
goupille:
kǝpe̜l (Q156p Borgloon),
leun:
lø̜jn (Q156p Borgloon)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
rondelle:
rǫnde̜l (Q156p Borgloon)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|
20486 |
lusten |
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lø̄y.stə (Q156p Borgloon),
lø̄y.sə (Q156p Borgloon),
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
mou.g (Q156p Borgloon),
mōū.gə (Q156p Borgloon)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
34107 |
maagvliezen |
maagvliezen:
mǭgvliǝzǝ (Q156p Borgloon)
|
De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83]
I-11
|
32884 |
maaibalk |
maaibalk:
māi̯balǝk (Q156p Borgloon),
mɛbalǝk (Q156p Borgloon)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|