34246 |
melkafromer |
melkmachine:
mę.lǝkmǝšin (Q156p Borgloon),
męlǝkmǝsxøn (Q156p Borgloon)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu.r (Q156p Borgloon)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
auwdissel:
ōdisəl (Q156p Borgloon),
auwtdissel:
owtdiesel (Q156p Borgloon),
dauwdistel:
ōdisəl (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
mē̜lkǝ (Q156p Borgloon),
mɛ.lǝkǝ (Q156p Borgloon),
mɛlkǝ (Q156p Borgloon),
mɛlǝkǝ (Q156p Borgloon)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
mę.lǝktān (Q156p Borgloon),
veulenstanden:
vø̄.lǝstān (Q156p Borgloon)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kālvǝrtān (Q156p Borgloon),
melktanden:
mɛlǝktaǝn (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
˲sõ̜k (Q156p Borgloon),
˲sōk (Q156p Borgloon)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpot:
man. mv. m@lkp#t\\
meͅlkpoͅt (Q156p Borgloon),
melkpotje:
meͅləkpøͅi̯tšə (Q156p Borgloon)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
męlǝkkē̜r (Q156p Borgloon)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mɛlǝkǫu̯ (Q156p Borgloon),
melktype:
męlǝktip (Q156p Borgloon)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|