e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard pens: pɛ̄ns (Borgloon) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
mier mieremet: mieremet (Borgloon), moemet: moemet (Borgloon), mumɛ̄t (Borgloon), idiosyncr.  moemèət (Borgloon), ook in ZND 08, 152a  mūmɛt (Borgloon) mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenei moemettenei: mumɛ̄təēi̯ (Borgloon), idiosyncr.  ’n moemetteèi (Borgloon) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop moemettennest: mumɛ̄tənēi̯əs (Borgloon), idiosyncr.  ’n moemettenèəs (Borgloon) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt made: mōāṣ (Borgloon) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mijt afdekken daken: dǭ.kǝ (Borgloon), dekken: dękǝ (Borgloon), opdekken: opdękǝ (Borgloon) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikke (Borgloon, ... ), mikə (Borgloon) lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
miltkuilen melkkuilen: (enk)  melkkǫu̯l (Borgloon), miltkuilen: (enk)  meltkau̯l (Borgloon) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
miltvuur miltvuur: męi̯ltfȳr (Borgloon) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
minderen aan de mindering zijn: ik ben aan de mindering  ç ben on tçōrnømpsəl (Borgloon), minderen: mindərə (Borgloon) Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3