18325 |
mouwschort |
mouwvoordoek:
māwvørəŋ (Q156p Borgloon),
voordoek met mouwen:
veuring met mouwe (Q156p Borgloon)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mek (Q156p Borgloon)
|
mug [Willems (1885)]
III-4-2
|
33767 |
muil |
muil:
mau̯l (Q156p Borgloon)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
reep:
ręjp (Q156p Borgloon),
snuit:
snǭ.ǝt (Q156p Borgloon)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǭǝ.l[band] (Q156p Borgloon)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
koekorf:
kǫi̯kørǝf (Q156p Borgloon),
muilkorf:
mōǝlkørǝf (Q156p Borgloon)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
molpīər (Q156p Borgloon)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
aanstekertje:
oͅnstēkərkəs (Q156p Borgloon),
muiltje:
[sic? -> meultjes?]
meutjes (Q156p Borgloon)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
hamster:
hams(t)əl (Q156p Borgloon),
muis:
moeës (Q156p Borgloon)
|
muis [Willems (1885)] || muis, hamster [ZND m]
III-4-2
|
20122 |
muizen |
muizen:
mūzə (Q156p Borgloon)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|