21024 |
oester |
oester:
oèster (Q156p Borgloon),
ustər (Q156p Borgloon)
|
oester [Willems (1885)], [ZND m]
III-2-3
|
24219 |
oeverzwaluw |
steenzwalver:
Frings
steͅi̯nzweͅləvər (Q156p Borgloon)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
moment:
ps. bij benadering omgespeld; onder de n staat nog een rondje, deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
mømeͅi.nt (Q156p Borgloon),
ogenblikje:
ps. omgespeld volgens Frings. Opm. "al\\ v‰.f fut"= elk ogenblik.
ən ogənblikskə (Q156p Borgloon)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
noksaal:
sxonə noksol (Q156p Borgloon)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
smāətboͅl (Q156p Borgloon),
mv.: {~bl}.
smāt boͅl (Q156p Borgloon)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
owləkuk (Q156p Borgloon)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
smoutlamp:
man. mv. ~\\
smātlamp (Q156p Borgloon)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q156p Borgloon)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
vastpakken:
vââ.spàkke (Q156p Borgloon)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
afrekken:
ǫfrɛkǝ (Q156p Borgloon),
afsepareren:
ou̯fseparēi̯rǝ (Q156p Borgloon),
afsluiten:
ǫu̯fslou̯tǝ (Q156p Borgloon),
pikdraad zetten:
peqdrūt setǝ (Q156p Borgloon),
vreden:
vręjǝ (Q156p Borgloon),
wei afrekken:
wē̜i̯ ǫǝfrękǝ (Q156p Borgloon)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|