e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorlel lel: lêl (Borgloon) Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)] III-1-1
oorring oorbel: oͅurbɛlə (Borgloon), oorring: ə pôər oͅurreͅiŋ (Borgloon) een paar oorringen [ZND 40 (1942)] III-1-3
oorveeg oorveeg: ourvaig (Borgloon, ... ) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] III-1-2
oorworm oorworm: fon. var. van "oorworm"niet overgenomen  oorworm (Borgloon) oorworm [ZND 34 (1940)] III-4-2
op de loop gaan op de loop gaan: ob də loͅup ch.oṇ (Borgloon) op de loop gaan [ZND 30 (1939)] III-1-2
op de markt verkopen markten: ps. omgespeld volgens Frings.  meͅrtə (Borgloon), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "@"moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "@"omgespeld.  meͅ~rtə (Borgloon) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de wagen tassen rozen: rǫuzǝ (Borgloon) Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c] I-4
op heukelingen zetten, zwelen hoopjes maken: [hoopjes] mǭkǝ (Borgloon), hoopjes opzetten: [hoopjes] ǫp˲zętǝ (Borgloon), op hoopjes zetten: ǫp [hoopjes] ˲zętǝ (Borgloon) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan dervandoor gaan: tǝrvandōǝ.r gǫ.nj (Borgloon), lopen gaan: lǫu̯pǝ gǫ.nj (Borgloon) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9
op hopen zetten op hopen zetten: ǫp [hopen] zętǝ (Borgloon) Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107] I-3