32938 |
optassen, vouwen |
rozen:
rǫu̯zǝ (Q156p Borgloon)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
rozer:
rǫu̯zǝr (Q156p Borgloon)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
17900 |
optillen |
oplichten:
oplichte (Q156p Borgloon),
oplīchtə (Q156p Borgloon),
òplîîXtə (Q156p Borgloon)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND]
III-1-2
|
34000 |
optuigen |
hamen:
hǭmǝ (Q156p Borgloon)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espress (Q156p Borgloon),
əsprēs (Q156p Borgloon)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
33966 |
opzetteugel |
ophangsel:
ǫphaŋsǝl (Q156p Borgloon)
|
Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33]
I-10
|
22737 |
orgel |
orgel:
ergel (Q156p Borgloon),
nen ulegerr (Q156p Borgloon)
|
orgel [GTRP (1980-1995)] || Orgel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
24221 |
ortolaan |
ortolaan:
Frings
oͅrtoͅloͅai̯n (Q156p Borgloon),
oͅrtəlōͅən (Q156p Borgloon)
|
ortolaan (16,5 alleen geel keeltje en oogrand; alleen s zomers; op droge gronden bij roggevelden; zeldzaam op trek; roep [tieuu] en [tk]; zang lijkt op geelgors [015], alleen wiebelt elke toon [tiu-tiu-tiu...tio] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34053 |
os |
os:
ōs (Q156p Borgloon),
ǭ.s (Q156p Borgloon),
ǭs (Q156p Borgloon),
ǭǝs (Q156p Borgloon)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
24460 |
otter |
otter:
oͅttər (Q156p Borgloon)
|
otter [ZND m]
III-4-2
|