20815 |
peulvruchten doppen |
schalen:
sxoͅulə (Q156p Borgloon)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pɛjzǝ (Q156p Borgloon)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
21734 |
pezerik |
pisbuis:
piǝsbajs (Q156p Borgloon)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.]
II-1
|
18806 |
piekeren |
prakkiseren:
prakəzīrə (Q156p Borgloon),
speculeren:
spekəlīrə (Q156p Borgloon)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
tsjiepen:
tšīpǝ (Q156p Borgloon),
tsjierpen:
tširǝpǝ (Q156p Borgloon)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
22424 |
pijl |
pijl:
pael (Q156p Borgloon)
|
Pijl. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pa.in (Q156p Borgloon),
pain (Q156p Borgloon)
|
pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
stie.k (Q156p Borgloon)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33055 |
pikbinder |
zichtmachine:
zī.x[machine] (Q156p Borgloon)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
gezwad:
gǝzwǫǝt (Q156p Borgloon),
kap:
kap (Q156p Borgloon),
zwins graan:
zwens grɛn (Q156p Borgloon)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|