e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode aalbes aardberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  ābīere (Borgloon) aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
rode bosmier rode moemet: roi̯ mumɛ̄t (Borgloon), idiosyncr.  ’n roj moemèət (Borgloon) bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] III-4-2
rode klaver tamme klaver: tǭǝmǝ [klaver] (Borgloon) Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
rode koe rode: rōi̯ (Borgloon), rode koe: roi̯ [koe] (Borgloon) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Borgloon) [N 3A, 125a] I-11
rode kool kabuis: kəbōͅ.əs (Borgloon), rode kabuis: roje kaboas (Borgloon, ... ), roͅjə kabāūs (Borgloon), rode kool: roi køͅl (Borgloon), roje køͅyl (Borgloon), rojə køͅyl (Borgloon), roͅjə kø͂ͅjl (Borgloon) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)], [ZND 34 (1940)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
roek kraai: Frings  krēͅ (Borgloon), roek: van duiven  rūkə (Borgloon, ... ) roek [ZND m] || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)] III-4-1
roep- en lokwoord voor de gans ganzen, ganzen, ganzen: gɛs, xɛs, xɛs (Borgloon) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de kalkoen troep, troep, troep: trup, trup, trup (Borgloon) Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4] I-12
roep- en lokwoord voor de kip tsjiep, tjsiep: tšip, tšip (Borgloon) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12