24371 |
rups |
groene rupsel:
gryn rupsəl (Q156p Borgloon),
koolrupsel:
idiosyncr.
keulroepsels (Q156p Borgloon),
rups:
rups (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
rupsel:
roepsel (Q156p Borgloon),
rupsel (Q156p Borgloon),
rupsəl (Q156p Borgloon),
idiosyncr.
roepsel (Q156p Borgloon)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
18119 |
ruw |
opengekipt:
opgəkip (Q156p Borgloon)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21291 |
ruzie maken |
ruzie maken:
zə zen wir on ⁄t rü:zəmō.kə (Q156p Borgloon)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23288 |
sacramentsprocessie |
het is processiegaans:
tis pərsɛ̄səsəgons (Q156p Borgloon)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de soldowte moete salüwijre (Q156p Borgloon)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
een complot hebben:
daai twiej heume e complot (Q156p Borgloon),
samenhoddelen:
dai twi hudələ sōͅmə (Q156p Borgloon)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandal (Q156p Borgloon),
səundal (Q156p Borgloon)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21028 |
saus |
saus:
sààz (Q156p Borgloon)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvoiə (Q156p Borgloon),
savooikool:
savoj køͅjl (Q156p Borgloon)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]
I-7
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
voegbank:
voegbank (Q156p Borgloon)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|