34587 |
schei |
scheien:
sxęi̯ǝ (Q156p Borgloon)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutsems:
mi̯ǫtsǝms (Q156p Borgloon)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
32251 |
scheluw |
windscheef:
windscheef (Q156p Borgloon)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schimmeren; het overgaan van licht naar donker
sxemərə (Q156p Borgloon),
vb. met spiegel de zon in iemands ogen weerkaatsen
sxēͅmərə (Q156p Borgloon)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
schimmering (man.)
sxeməreŋ (Q156p Borgloon)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sxeͅ.ŋkəl (Q156p Borgloon)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bīrkraf (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
jeneverkaraf:
genēͅi̯vərkraf (Q156p Borgloon),
karaf:
kraf (Q156p Borgloon),
man, mv. krafs
kraf (Q156p Borgloon),
vr. water, bier, wijn
kəraf (Q156p Borgloon),
waterkaraf:
wɛtərkraf (Q156p Borgloon)
|
karaf [ZND m] || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
scheupe (Q156p Borgloon),
schøpə (Q156p Borgloon)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18298 |
scheren |
scheren:
shi.rə (Q156p Borgloon),
shīrə (Q156p Borgloon)
|
scheren [ZND m]
III-1-3
|
34199 |
scherp inhebben |
(een/het) ijzer inhebben:
(de koe heeft) ǝn ēǝzǝr en (Q156p Borgloon),
(de koe heeft) ǝn ē̜zǝr en (Q156p Borgloon)
|
Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53]
I-11
|