e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleephout sleephout: slęi̯phōt (Borgloon), tuierhout: tø̜i̯rhǫǝt (Borgloon) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slekken plaatjes: plãtšǝs (Borgloon) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slepen (de akker, de wei) afslepen: ǭ.fslei.pǝ (Borgloon), slepen: slei̯.pǝ (Borgloon) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbloem klosseklat: klo.səklatə (Borgloon), kloͅ.səklatə (Borgloon, ... ), kloͅsəklatə2 (Borgloon), -  klo:.səkladə (Borgloon), klosəkladde (Borgloon) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sleutelbos pak sleuters: pak sløͅtərs (Borgloon) Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1
slijkvanger moosplaat: mǫwsplāt (Borgloon), mǫwsplǫajt (Borgloon) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm snot: snot (Borgloon) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijm bij de nageboorte vuil: ˲fǭǝl (Borgloon) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: slēm (Borgloon) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek milt: męi̯lt (Borgloon) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11