31192 |
smidse |
smis(se):
smī.s (Q156p Borgloon)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
getuig:
gǝtø̜x (Q156p Borgloon)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
31175 |
smidsvrouw |
vrouw van de smid:
vrow van dǝ [smid] (Q156p Borgloon)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|
24244 |
snavel |
snavel:
naast sneb
snōͅ.vəl (Q156p Borgloon),
sneb:
naast snavel
snɛp (Q156p Borgloon)
|
snavel [ZND m]
III-4-1
|
34111 |
sneb |
witsnuit:
wetsnǭt (Q156p Borgloon)
|
Wit vlekje op de snuit van de koe. [N 3A, 137]
I-11
|
32880 |
snede van het blad van de zeis |
snede:
snei̯ (Q156p Borgloon)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
snaawbaai (man.)
snāwbāj (mv.: -ə) (Q156p Borgloon),
sneeuwschoer:
ən sna͂uwsxur (Q156p Borgloon)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snoͅu̯ə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25194 |
sneeuwvlok |
vlok:
fløk (Q156p Borgloon)
|
vlok [ZND m]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snaow (Q156p Borgloon),
sna͂uw (Q156p Borgloon),
ps. letterlijk overgenomen.
snøͅyu̯ (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
snaaw (man.)
snāw (Q156p Borgloon)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|