20677 |
stamppot |
brij:
hutspot van groenten.
brāj (Q156p Borgloon),
potage:
poͅtāž (Q156p Borgloon),
(mengelmoes van gekookte groenten).
pətoͅžə (Q156p Borgloon),
stomp:
stump (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
pratstomp:
pratstump (Q156p Borgloon)
|
Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
standbe.lt (Q156p Borgloon)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
ɛch əp mənə paraplö ɛn də stosi lotə stön (Q156p Borgloon)
|
Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stī.ək van ə mɛ̄.(ə)s (Q156p Borgloon),
stî.k (Q156p Borgloon)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek [ZND m]
III-1-2
|
23306 |
steek met drie hoeken |
drietuit:
drēͅtoͅut (Q156p Borgloon),
dre͂itōət (Q156p Borgloon)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
31345 |
steekpasser |
passer:
passer (Q156p Borgloon)
|
Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.]
II-12
|
27329 |
steel |
smettesteel:
smętǝstiǝl (Q156p Borgloon),
steel:
stīl (Q156p Borgloon)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|
32911 |
steel van de hooihark |
steel:
stīl (Q156p Borgloon)
|
De steel van de houten hooihark; zie de toelichting bij het lemma ''hooihark'' en afbeelding 11, a. Men vindt ook wel stelen die uit een gevorkte tak zijn gesneden, en daarmee de stevigheid verkrijgen die men anders door de verbindingsstukken tot stand brengt; vandaar de vork-benamingen aan het einde van het lemma. [N 18, 92a]
I-3
|
33045 |
steel van de mathaak |
steel:
stīl (Q156p Borgloon)
|
Rechte houten stok, die men vasthield bij het hanteren van de mathaak. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 voor het gebruik als strekel en als hulpstuk voor vervoer van de zicht. Het is niet onmogelijk dat op deze vraag gelegenheidsantwoorden zijn gegeven; het begrip "steel van de mathaak" lijkt niet overal tot de vakterminologie van de landbouwer te behoren. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72a; add. uit JG 1b; monogr.]
I-4
|