20704 |
taaie pannenkoek |
leren lap:
lēərə lap (Q156p Borgloon)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
turt (Q156p Borgloon),
tuərt (Q156p Borgloon)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
tubAk (Q156p Borgloon)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
snuiven:
e.a. opgaven
snū.fə (Q156p Borgloon)
|
tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
19595 |
tabakspot |
toebakspot:
tubakspoͅt (Q156p Borgloon)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19667 |
tafel |
tafel:
tofəl (Q156p Borgloon),
toͅu̯fəl (Q156p Borgloon)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19530 |
tafelmes |
tafelmes:
o.
toͅfəlmɛ̄s (Q156p Borgloon),
onz.
toͅfəlme͂ͅs (Q156p Borgloon)
|
mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
vreewis:
vręi̯węi̯s (Q156p Borgloon)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
doornenmutsaard:
djōənə mjoͅtsəm}* (Q156p Borgloon),
motsem:
mejotsem (Q156p Borgloon),
mjoͅtsəm}* (Q156p Borgloon)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
33690 |
talud |
talud:
talyj (Q156p Borgloon)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|