21254 |
varen |
varen:
zwak
vōͅrə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
varing:
vāriŋ~ (Q156p Borgloon)
|
varen [ZND m]
III-4-3
|
34297 |
varken |
varken:
vęrǝkǝ (Q156p Borgloon),
vɛ.rǝkǝ (Q156p Borgloon),
vɛrkǝ (Q156p Borgloon),
vɛrǝkǝ (Q156p Borgloon)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
loǝpǝr (Q156p Borgloon),
løu̯pǝr (Q156p Borgloon),
lø̜u̯pǝr (Q156p Borgloon),
lopertje:
løu̯pǝrkǝ (Q156p Borgloon)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
broeiling:
bry.leŋ (Q156p Borgloon)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
vetten:
vętǝ (Q156p Borgloon)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34319 |
varkenshaar |
haren (mv.):
hǭrǝ (Q156p Borgloon)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
33359 |
varkensketel |
varkensketel:
vɛrǝkǝskētǝl (Q156p Borgloon)
|
De ketel waarin het varkensvoer gekookt en gemengd wordt. Soms is het dezelfde ketel als die waarin het voer voor de koeien bereid wordt. Zie verder het lemma "veevoerkookketel" (2.2.10). [JG 1a; L 36, 96c; monogr.; add. uit A 13, 19c]
I-6
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
stalletje:
stɛlǝkǝ (Q156p Borgloon),
varkenshok:
vɛ.rǝkǝshǫk (Q156p Borgloon),
varkensstal:
vɛ.rǝkǝs[stal] (Q156p Borgloon)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
varkenskuip:
vē̜rkǝskǭp (Q156p Borgloon)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|