19544 |
vuursteen |
carbure-steen:
karby(3)̄rstɛi̯n (Q156p Borgloon)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
kooltang:
kōəltaŋ (Q156p Borgloon),
tang:
taŋ (Q156p Borgloon),
vuurtang:
vy(3)̄rtaŋ (Q156p Borgloon)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
we͂ͅ, we͂ͅdə, gəwe͂ͅt (Q156p Borgloon),
we͂ͅə (Q156p Borgloon),
ps. letterlijk overgenomen.
wɛ̄ə (Q156p Borgloon)
|
waaien [N 22 (1963)], [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
20740 |
wafel |
wafel:
wāfəl (Q156p Borgloon),
wa͂fəl (Q156p Borgloon)
|
Wafel [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34562 |
wagen |
wagel:
wǭ.gǝl (Q156p Borgloon),
(mv)
wø̜̄.gǝl (Q156p Borgloon)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
19477 |
walm |
walm:
wa.ləm (Q156p Borgloon)
|
walm (van lamp) [ZND m]
III-2-1
|
18692 |
wambuis |
bloes:
bloes (Q156p Borgloon)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25525 |
wan |
wan:
wa.n (Q156p Borgloon)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wandələ (Q156p Borgloon)
|
wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
wantlōəs (Q156p Borgloon),
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (Q156p Borgloon),
idiosyncr.
wandlais (Q156p Borgloon)
|
wandluis [ZND 34 (1940)] || wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|