18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
kabon (Q156p Borgloon),
kḁbḁ̄ (Q156p Borgloon)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20852 |
wijn |
wijn:
wééən (Q156p Borgloon)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
Frings
weͅi̯l jeͅi̯n (Q156p Borgloon),
weͅlj eͅi̯nd (Q156p Borgloon)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
Frings
gās (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
koe zonder stamboek:
[koe] zǫndǝr stambūk (Q156p Borgloon),
wilde koe:
wel [koe] (Q156p Borgloon)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
hondsroos (Q156p Borgloon)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
surkel:
syrǝkǝl (Q156p Borgloon),
wilde sulker:
weljǝ sø.lǝkǝr (Q156p Borgloon),
wīlǝ sølkǝr (Q156p Borgloon),
wilde surkel:
wei̯lǝ sørkǝl (Q156p Borgloon),
wilǝ syrkǝl (Q156p Borgloon)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
kašəs (Q156p Borgloon)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
wimpel:
wimpəls (Q156p Borgloon)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
ps. onder de n staat nog een rondje; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
weͅi.nt (Q156p Borgloon)
|
wind [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|