22742 |
zelfgemaakte tol |
dopje:
dəpkə (Q156p Borgloon)
|
Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed, dat men zelf gemaakt heeft, b.v. van een garenklosje (Vl. bobijn)? N.B. Soms gebruikt men dit speelgoed als drijftol, soms wordt het ook zelf met de vingers in beweging gebracht). [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
34334 |
zelfstandig drinken, niet bij de zeug |
drinken:
dręŋkǝ (Q156p Borgloon),
lebberen:
lębǝrǝ (Q156p Borgloon),
slobberen:
slubǝrǝ (Q156p Borgloon)
|
Volgens de informant van P 44 gebeurt dit al vrij vlug. Na vier of vijf dagen kunnen de biggen zelfstandig drinken. [N 19, 21b; monogr.]
I-12
|
21087 |
zemelen |
zemelen:
zēj.m(ǝ)lǝ (Q156p Borgloon),
zęj.mǝlǝ (Q156p Borgloon)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
17826 |
zetten |
zetten:
zetə (Q156p Borgloon)
|
zetten [ZND m]
III-1-2
|
34311 |
zeug met biggen |
kurrenzoog:
kyrǝzǫu̯x (Q156p Borgloon),
zoog:
zōu̯.x (Q156p Borgloon),
zǫu̯x (Q156p Borgloon)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggelbak:
bagǝlbak (Q156p Borgloon),
kurrenbak:
kø̄rǝbak (Q156p Borgloon),
zoogkot:
zǫu̯xkǫt (Q156p Borgloon)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
33146 |
zeven met de handzeef |
riesen:
rī.sǝ (Q156p Borgloon),
teemsen:
te.msǝ (Q156p Borgloon)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
óech spòejje (Q156p Borgloon)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
sēx enbeildə (Q156p Borgloon),
sēx enbeilə (Q156p Borgloon),
zich voorstellen:
ook materiaal znd 27, 39
sēx vayrstĕlə (Q156p Borgloon)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
teeg melken zijn:
(de koe) es tēx mɛlǝkǝ (Q156p Borgloon)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|