32875 |
zwadkeerder, beugel |
beugel:
bø̜gǝl (Q156p Borgloon),
kam:
kā.mp (Q156p Borgloon),
wis:
wī.s (Q156p Borgloon)
|
De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.]
I-3
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwōēgər (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18537 |
zwart pak |
ceremoniekostuum:
seͅrmoͅneͅ⁄kəsty(3)m (Q156p Borgloon),
rouwkostuum:
rowkostum (Q156p Borgloon)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34036 |
zwartbonte koe |
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (Q156p Borgloon)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
witstrank:
wetstraŋk (Q156p Borgloon)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
bromberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
brombeejr (Q156p Borgloon)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
bloatlōəs (Q156p Borgloon),
bloedluis:
idiosyncr.
bloodloəs (Q156p Borgloon)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18365 |
zwarte gebreide dameskous |
voetsel:
vøtsəls (Q156p Borgloon),
zwarte gestrikte vrouwluikous:
zwatte gestrikde vrolleykouəsse (Q156p Borgloon)
|
dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18644 |
zwarte gevederde muts met kinbanden |
muts:
møts (Q156p Borgloon)
|
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte:
zwatǝ (Q156p Borgloon),
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (Q156p Borgloon)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|