e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Borgloon) [N 3A, 130a] I-11
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen witkop: wetkǫp (Borgloon) [N 3A, 130b] I-11
zwarte kraai, kraai dikke kraai: di.kə krɛ.i (Borgloon), Frings  dekə krēͅ (Borgloon), kraai: krāē (Borgloon), krēje (Borgloon), krê (Borgloon), krɛ̄ (Borgloon), Frings  krē (Borgloon), geen fon.doc.  kraai (Borgloon) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen zwarte kornet (<fr.): zwatə koͅrneͅt (Borgloon) meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts] [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte muts? muts: møts (Borgloon) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte nachtschade bernage: bǝrnā.s (Borgloon), gerf: gęrǝf (Borgloon) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart schouwveger: Frings  sxoͅu̯vēͅ(i̯)gər (Borgloon), sxoͅu̯vēͅgər (Borgloon) zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht houtspecht: Frings  hōͅtspēͅx (Borgloon) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop (die) dikke zwarte hoopjes schijt: Frings  dekə zwatə hupkəskēͅt (Borgloon), zwartkopje: Frings  zwatkøͅpkə (Borgloon) zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelstok solferstekje: onz. mv. ~s  soͅlferstɛkskə (Borgloon), stokje: støͅkskəs (Borgloon) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1