e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zweep smet: smęt (Borgloon), zweep: zwęi̯p (Borgloon) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smet: smęt (Borgloon) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zweer zweer: zwiër (Borgloon) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)] III-1-2
zwellen zwellen: zwɛlə (Borgloon) zwellen [ZND 25 (1937)] III-1-2
zwemmen zwemmen: z(w)ume (Borgloon), zweme (Borgloon), zwömən (Borgloon), zwømə (Borgloon) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)], [ZND m] III-3-2
zwenghout koppel: kǫpǝl (Borgloon) Dwarshout dat aan de voorkant van kar- of wagenbodem (bij de wagen eventueel ook aan de dissel) is bevestigd en waaraan de hachten of trekkettingen van het paard vastgemaakt worden. Volgens een informant wordt het trekhout "alleen dan bij de kar gebruikt als het paard de haam tijdelijk niet kan dragen, en het borsttuig moet gebruiken, waarbij trekhout niet gemist kan worden". Informanten uit K 314, L 294 en Q 176a melden ook dat het trekhout zelden of nooit bij de kar gebruikt wordt - bij een kar met berries gaat het ook niet -, maar wel bij de wagen. Ook aan de ploeg en de eg kan een dergelijk dwarshout gehangen worden. De benamingen hiervoor stemmen overeen met die voor het zwenghout voor de wagen. De hier opgenomen kaart is gebaseerd op het materiaal van dit lemma en van het lemma zwenghout en spoorstok in wld I.2. [N 17, 69a; N G, 65a; monogr] I-13
zwenghout, spoorstok koppel: kǫpǝl (Borgloon), %%meervoud%%  kǫpǝls (Borgloon) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren zijn eed doen op: chwilər menən eͅidoͅbduṇ (Borgloon), ig wil ménen eejt trop doen (Borgloon) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren verzweren: de wown zal verzweejre (Borgloon), zweren: də wūn zal zwīrə (Borgloon) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
zwerm zwerm: zwɛ.rǝm (Borgloon) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6