18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe voordoek:
blauwe veuring (Q156p Borgloon),
werkvoordoek:
werkvørəŋ (Q156p Borgloon),
werəkvørəŋ (Q156p Borgloon)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkdaagse kleren:
swerdaagse kléjer (Q156p Borgloon),
sweͅrdoͅXsə kleͅjər (Q156p Borgloon)
|
door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
džy:ən (Q156p Borgloon)
|
doornen [RND]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorschieter:
dǫu̯rsxęi̯tǝr (Q156p Borgloon)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
20848 |
dopen |
dopen:
dö.ypə (Q156p Borgloon),
dö:pə (Q156p Borgloon),
dø.pə (Q156p Borgloon),
døypə (Q156p Borgloon),
e keejnd deujpe (Q156p Borgloon),
ə ke.nt døypə (Q156p Borgloon),
kerst doen:
e keejnd kjost dün (Q156p Borgloon)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [ZND 01 (1922)] || Een kind dopen. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
33521 |
doperwten |
zonder de schaal:
zoͅ.ndərdəsxoəl (Q156p Borgloon)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21311 |
dorp |
dorp:
ZND m: Bellefroid, J. (zj. hs.), materiaalverzameling in handschrift uit Borgloon (Q 156).
dø.rəp (Q156p Borgloon)
|
dorp [ZND m]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
zul:
zøl (Q156p Borgloon)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
33120 |
dorsbed aanleggen |
aanleggen:
ǭǝnlai̯ǝ (Q156p Borgloon),
ǭǝnlęgǝ (Q156p Borgloon),
vaardig leggen:
vjadex lai̯ǝ (Q156p Borgloon)
|
Het aanleggen van de laag schoven op de dorsvloer; zie de toelichting bij het lemma dorsbed, laag schoven op de dorsvloer (6.1.16). Het object van de handeling is steeds het ''dorsbed, de laag schoven op de dorsvloer'' van het vorige lemma. [N 14, 17b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
dorsbed:
dǫǝs˲bęt (Q156p Borgloon),
worp:
wø̜rp (Q156p Borgloon)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|