e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borgloon

Overzicht

Gevonden: 3627
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een ei ei: ei̯. (Borgloon), ē (Borgloon), ēi̯ (Borgloon), ē̜i̯ (Borgloon), ęi̯ (Borgloon), eitje: ęi̯kǝ (Borgloon) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen schellen: sxęlǝ (Borgloon) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12
een haan snijden boeten: bøu̯tǝ (Borgloon), kapuinen: kapǫai̯nǝ (Borgloon) Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12
een huis huren huren: hy(3)̄.rə (Borgloon), y(3)̄.rə (Borgloon) een huis huren [ZND 27 (1938)] III-2-1
een kring op de grond trekken een ring op de grond trekken: enə reiŋk ob də groͅ.ṇt trekə (Borgloon), ne reenk op de grond treeke (Borgloon) Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)] III-3-2
een kuil graven graven: groave (Borgloon) Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)] III-1-2
een lastig karakter hebbend niet gemakkelijk: hīs ni gəmekələk (Borgloon), niet mak: hīs ni mak (Borgloon) Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] III-1-4
een paar schoenen een paar schoenen: ə paar schoeən (Borgloon), ə pá͂r sxun (Borgloon) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: e paar zokke (Borgloon), ə par zokə (Borgloon) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een paard beslaan beslaan: bǝslø.n (Borgloon) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11