33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rt (Q156p Borgloon)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
33612 |
erwtenzetter, gereedschap om erwten te zetten |
erwtenstek:
eͅrtəsteͅk (Q156p Borgloon)
|
[N 18 (1962)]
I-7
|
24529 |
es |
es:
ê.s (Q156p Borgloon)
|
es (boom) [ZND m]
III-4-3
|
24729 |
esdoorn |
es:
of ahorn, acer pseudoplatanus; fr. érable
ɛs (Q156p Borgloon)
|
es, esdoorn [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ijte (Q156p Borgloon),
ī.tə (Q156p Borgloon),
êêtə (Q156p Borgloon)
|
eten [RND], [ZND 25 (1937)]
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
gamel:
m. mv. gam\'ls
gamɛl (Q156p Borgloon),
soepmarmietje:
o.
soͅpmərmeͅi̯tšə (Q156p Borgloon)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
afval:
ōͅ.ffal (Q156p Borgloon),
orten:
øͅrtə (Q156p Borgloon),
schraapslingen:
sɛrabsleŋə (Q156p Borgloon)
|
Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)] || hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
24143 |
europese kanarie |
chineesje:
Frings
seneͅi̯kə (Q156p Borgloon),
sineͅi̯(kə) (Q156p Borgloon)
|
kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
schei:
sxęi̯ (Q156p Borgloon),
warsschei:
jā.ssxęi̯ (Q156p Borgloon)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
fatsoenlijk:
daz enə fantsuləkə mins (Q156p Borgloon)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|