24144 |
fazant |
bosfazant:
Frings
boͅsfazant (Q156p Borgloon),
boͅəsfəzant (Q156p Borgloon),
fazant:
fəza.nt (Q156p Borgloon)
|
fazant [ZND m] || fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22431 |
feest |
feest:
fes (Q156p Borgloon),
tfɛs vərlöəp zondər da du ɛ.i lit gəzongə jondə (Q156p Borgloon)
|
Feest: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
23275 |
feestdag van sint-maarten |
sint-maarten:
sint matte (Q156p Borgloon)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
velo:
də twi vēiloͅus krøsə əlkandər (Q156p Borgloon),
də vēī.loͅu (Q156p Borgloon),
twiej veelows kreuse elkander (Q156p Borgloon),
vɛloͅ.u (Q156p Borgloon)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] || fiets [ZND 44 (1946)] || Fiets. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
støp (Q156p Borgloon)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel
ho͂ͅgəl (Q156p Borgloon)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18121 |
fijt |
fijt:
fē.t (Q156p Borgloon),
fɛ.t (Q156p Borgloon)
|
fijt [ZND m] || ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zaandoek:
zūǝnduk (Q156p Borgloon)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
enə flamboͅu (Q156p Borgloon),
flamboͅu (Q156p Borgloon)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
30800 |
flank |
flank:
fla.ŋk (Q156p Borgloon)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|