33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachterij:
paxtǝrāi̯ (Q156p Borgloon),
winning:
wɛneŋ (Q156p Borgloon)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
znd 35, 65
gəpénsənīērt (Q156p Borgloon)
|
gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsduur:
prɛ̄.s˱dȳr (Q156p Borgloon)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|
18939 |
gereed |
klaar:
klîr (Q156p Borgloon)
|
klaar [ZND m]
III-1-4
|
25468 |
gereedschap waarmee men de darmen schoonmaakt |
plankje:
plęŋkskǝ (Q156p Borgloon)
|
Behalve de voorafgenoemde gereedschappen ''mes'', ''lepel'', ''balein'' en ''(haar)speld'' (zie de desbetreffende lemmata) gebruikt men nog verschillende andere middelen om de darmen schoon te maken. In ieder geval moeten de voorwerpen bot zijn, omdat een scherp gereedschap de darm gemakkelijk zal beschadigen. [N 28, 118]
II-1
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
ə gərifələk hōos (Q156p Borgloon)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zȳrǝ mɛlk (Q156p Borgloon)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
32979 |
gerst |
gerst:
gā.s (Q156p Borgloon)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
21100 |
gerstebier |
gerstebier:
gɛ.rstəbī.r (Q156p Borgloon)
|
gerstenbier [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18312 |
geruite jurk |
gecarreaud (<fr.) kleed:
gekarout kleid (Q156p Borgloon),
yəkāroͅt kleͅit (Q156p Borgloon)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|