22788 |
gilde |
gilde:
gilde (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
ingispen:
i.ngee.jpse (Q156p Borgloon),
invitsen:
i.nvitse (Q156p Borgloon),
priegels geven:
prie.gels gië.ve (Q156p Borgloon)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gijl:
gē.l (Q156p Borgloon),
gējl (Q156p Borgloon),
gēǝl (Q156p Borgloon)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
18687 |
glacé |
geglaceerde haas:
Van Dale: glaceren (www.vandale.nl).
geglasseerde haəsse (Q156p Borgloon),
glachaas (<fr.):
glḁseͅjəhāsə (Q156p Borgloon)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
gəlatəx (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
ronde ijzerdraad:
rǫnǝ ęi̯zǝrdrǭt (Q156p Borgloon)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
20556 |
glazig |
glazen:
glōͅzə (Q156p Borgloon),
glazetig:
glōͅzɛ̄.təg (Q156p Borgloon)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
jadǝwẽ̜rk (Q156p Borgloon),
faïence:
fajẽs (Q156p Borgloon)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
17853 |
glijden |
glijden:
glaiə (Q156p Borgloon, ...
Q156p Borgloon),
sleuren:
sl"yrə (Q156p Borgloon)
|
glijden [ZND m]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
grimlachen:
grimlaxə (Q156p Borgloon)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|