e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lederen pantoffel slof: slufə (Borlo) pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
leeg, niets bevattend leeg: leig (Borlo) Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] III-4-4
leemspecie plaksel: plaksǝl (Borlo) Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.] II-9
leeuwenbek gapertje: uitgezeefd uit salie  Xo:əpərkəs (Borlo) grote leeuwebek [DC 49 (1974)] III-4-3
legnest nest: nęst (Borlo) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: en lee (Borlo) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lɛi̯ǝ (Borlo), springen: sprɛŋǝ (Borlo) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak schaliën dak: sxōlǝ dāk (Borlo) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lenen lenen: liene (Borlo) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lepel lepel: leppel (Borlo) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1