e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
melkboer melkboer: miləgbuur (Borlo) melkboer [RND] III-3-1
melkdistel chicoreistruik: chicoreistruk (Borlo, ... ), cichoreistruik: chicoreistruk (Borlo) [ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)] I-7, III-4-3
melken melken: mɛlǝkǝ (Borlo) Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.] I-11
melkgebit melktanden: męlǝktān (Borlo), veulenstanden: vø̜i̯lǝstān (Borlo) Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a] I-9
melkgebit van kalveren kalvertanden: kalǝvǝrtān (Borlo) [N 3A, 108a] I-11
melkkoe melktype: męlǝktep (Borlo) Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148] I-11
melkspiegel melkspiegel: mølǝkspixǝl (Borlo) Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d] I-11
merrie merre: męrǝ (Borlo) Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
merrieveulen merreveulen: męrǝvø̜̄lǝ (Borlo) Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b] I-9
mes mes: meͅs (Borlo) mes [ZND 32 (1939)] III-2-1