e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rapen rapen: rǭpǝ (Borlo) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rechterachterkwartier rechts achterste: rɛxs axtǝrstǝ (Borlo) Het kwartier van de uier rechts achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116d] I-11
rechtervoorkwartier rechts voorste: rɛxs vørstǝ (Borlo) Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c] I-11
rechtsachter rechtse back (eng.): reͅchsə bak (Borlo) Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)] III-3-2
rechtsvoor rechtse extrme (fr.): reͅchsə eͅkstrēͅm (Borlo) Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
redingote? redingote (fr.): lange zwarte ceremoniejas. vooral voor begrafenissen  rədîgoͅt (Borlo) riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
regels dwarshout: dwē̜shōt (Borlo) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: den regel (Borlo), regen  rēgəl (Borlo) regen [ZND 23 (1937)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: regenboog  rēgəl boͅux (Borlo) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje klein wolkje: klein wolkje  kleͅi wələkskə (Borlo) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4