17767 |
rug |
rug:
ruk (P218p Borlo)
|
de rug [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (P218p Borlo)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
21094 |
rugstuk |
rugstuk:
rugstukken
røͅkstøͅk (P218p Borlo)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rikken (P218p Borlo)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
33464 |
ruimte voor een teruggebouwde poort |
insprong:
ęnsproŋk (P218p Borlo)
|
Vóór een teruggebouwde poort in de lange gevel is een vierhoekige ruimte die aan een zijde begrensd wordt door de poort, aan twee andere zijden door de inspringende buitenmuur. De benamingen kunnen hetzelfde zijn als voor de terugwijkende dakrand boven deze ruimte (zie dat lemma, 4.2.1). [N 4A, 36]
I-6
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselzolder:
hɛksǝlzǫldǝr (P218p Borlo),
strostal:
strui̯stal (P218p Borlo),
strozolder:
strui̯zǫldǝr (P218p Borlo)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
33750 |
ruin |
ruin:
rø̜̄n (P218p Borlo)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24349 |
runderhorzellarve |
made:
moͅj (P218p Borlo),
paardsworm:
pɛ̄tswərəm (P218p Borlo)
|
larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bīstǝ (P218p Borlo),
koebeesten:
kābīǝstǝ (P218p Borlo)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
groene rupsel:
xryi̯n rupsəl (P218p Borlo),
rupsel:
rupsəl (P218p Borlo)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|