22866 |
schaatsijzer |
{z. toel.}:
neen
/ (P218p Borlo)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
lŏĕmmər (P218p Borlo),
we zitte in de lummer (P218p Borlo),
ps. boven de Ë staat nog een rondje; deze combinatieletter kan ik niet in zijn geheel omspellen; heb alleen de Ë omgespeld volgens Frings!
eͅŋ də lūmər (P218p Borlo),
schemer:
ps. boven de e met een punt eronder staat nog een rondje; deze combinatieletter kan ik niet in zijn geheel omspellen; heb alleen de e met een punt eronder omgespeld volgens Frings!
sxeͅmər (P218p Borlo)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
caftijd:
kafitɛ̄t (P218p Borlo)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19045 |
schaterlachen |
grijnen van het lachen:
wenen of lachen.
grɛ̄i̯nə ván tláxə (P218p Borlo)
|
schaterlachen; inventarisatie gebruik [N 38 (1971)]
III-1-4
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
lɛ̄f (P218p Borlo)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
34587 |
schei |
scheien:
sxēǝ (P218p Borlo)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schòllə (P218p Borlo)
|
schelden [DC 47 (1972)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
vitsstekken:
vętsstɛkǝ (P218p Borlo)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
wanneer het donker begint te worden
sxeͅmərə (P218p Borlo)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
schemering:
schimmering
sxeͅməreͅŋ (P218p Borlo),
tussen licht en donker:
tn licht en donker
təsə leͅx eͅn doͅnkəl (P218p Borlo)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|