| 20962 |
selderij |
selderie:
seͅldəri (P218p Borlo)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 19778 |
sering |
sint-jorisbloem:
-
Sint-Jorisbloem (P218p Borlo, ...
P218p Borlo),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
sint jeurisbloem (P218p Borlo)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
| 21256 |
servituut |
veldweg:
ene veldweg (P218p Borlo)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
| 18681 |
sierlijke omslagdoek |
chalon (fr.):
(chalon) [sic]
xalőͅ (P218p Borlo),
neusdoek bet franjels:
[sic]
nøysduk bə fraŋəls (P218p Borlo)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (P218p Borlo)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
| 28694 |
sikkel |
zikkel:
zii̯kǝl (P218p Borlo)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
| 20791 |
sinaasappel |
appelsien:
apəlsīən (P218p Borlo)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
| 33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (P218p Borlo)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
| 33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (P218p Borlo)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P218p Borlo)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|