e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sterven kapotgaan: kapǫt˲gǭǝn (Borlo), sterven: stɛrəvə (Borlo) Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2
sterven van een plant afsterven: áfstɛrəvə (Borlo), kapot gaan: kápoͅtgōͅən (Borlo) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
steunsels in de bovenhoeken van een poort consolen: kōnsōlǝ (Borlo) In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g] I-6
stier var: vęi̯r (Borlo), vɛi̯r (Borlo), vɛr (Borlo), vɛ̄ǝr (Borlo) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  steͅi̯fsəl (Borlo) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugels: stībø̜y.gǝls (Borlo) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijlvoetplaat plaai: plőj (Borlo) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stilstaan hou: ø̜̄u̯ (Borlo) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe stinkers: stinkers (Borlo) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stobbe gatblok: gǭat˱blǫk (Borlo) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12