29838 |
blaren |
blaren:
blǭrt (P218p Borlo)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
17986 |
bleek |
bleek:
he is zouw bliek (P218p Borlo)
|
hij is zo bleek [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
34110 |
bles |
bles:
blɛs (P218p Borlo)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blijven (P218p Borlo)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
de bliksem (m.)
də bleͅksəm (P218p Borlo),
bliksemstraal:
bliksemstraal
bleͅksəm strōəl (P218p Borlo)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
het bliksemt (P218p Borlo, ...
P218p Borlo),
tbleͅksəmt (P218p Borlo)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
34097 |
bloedaders |
bloedaderen:
blutōǝrǝ (P218p Borlo)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
witte draad:
wetǝn droǝt (P218p Borlo)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blutlās (P218p Borlo)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
bloedpens (P218p Borlo),
bluu̯tpɛns (P218p Borlo)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|