e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Borlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitnodigen noden: nuien (Borlo) uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitschelden grinsen: imand grinsen (Borlo), kijven: imand kijven (Borlo) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitspannen uitspannen: ātspanǝ (Borlo) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitwijken aan de zij voeren: an ǝ zē̜ vyi̯rǝ (Borlo) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
urine pis: peͅs (Borlo), pęs (Borlo), water: Soms noemt men het zo.  wɛtər (Borlo), zeik: zęi̯k (Borlo) urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
urineren pissen: peͅsə (Borlo), pęsǝ (Borlo), stropen: klasseverschil/lagen klasse.  strūpə (Borlo), zeiken: zęi̯kǝ (Borlo) urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
vaars rind: rɛnt (Borlo), vaars: vē̜s (Borlo), vɛ̄ǝs (Borlo), vaarsje: vē̜skǝ (Borlo) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vagina, geslachtsorgaan van de merrie brod: brǫt (Borlo) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
vakvulling vulsel: vølsǝl (Borlo) De vulling van vlechtwerk en leem of van metselstenen die in het open vak, gevormd door de horizontale en verticale balken, wordt aangebracht. In Q 121c werden de vakken met 'een halve steen' ('ęnǝ hǫavǝ štē'), dus met halfsteens metselwerk, opgevuld. [N 4A, 53d; N 31, 45c; monogr.] II-9
valhoedje valhoedje: valhøtjə (Borlo) hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)] III-1-3