25203 |
vriesweer |
winterweer:
winterweer
weͅntər wējər (P218p Borlo)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakken
bàkə (P218p Borlo),
vriezen:
vriezen
vrizə (P218p Borlo)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijzevrouw:
wijzə vro (P218p Borlo)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroege mis:
vrygəmis (P218p Borlo)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vroͅu (P218p Borlo),
vruu (P218p Borlo)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄ǝzǝ[kalf] (P218p Borlo)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
jaarlingetje:
joǝrlɛŋkskǝ (P218p Borlo)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
outje:
ou̯kǝ (P218p Borlo)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ooitje:
ōkǝ (P218p Borlo),
ou:
au̯ (P218p Borlo),
ou̯ (P218p Borlo)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zog:
zox (P218p Borlo),
zǫx (P218p Borlo)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|