34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wętǝrblōǝs (P218p Borlo),
waterblaasje:
wętǝrblø̄skǝ (P218p Borlo)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
18302 |
waterdichte laars |
waterbot:
weͅtərboͅt (P218p Borlo)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33631 |
waterput |
put:
pi̯øt (P218p Borlo),
pøt (P218p Borlo)
|
[RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wɛtǝrlōx (P218p Borlo)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24398 |
waterspin |
waterspin:
wɛtərspeͅn (P218p Borlo)
|
waterspin [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22860 |
weddenschap |
wedding:
widɛŋ (P218p Borlo)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
29145 |
weefkamer |
weefkamer:
wēfkoǝmǝr (P218p Borlo)
|
De kamer of het vertrek waarin geweven wordt en waar het spinnewiel of de weefstoel staat. Dat kan de keuken, de opkamer, de naaikamer of een kamer(tje) zijn. In dit lemma gaat het om een weefruimte in het huis. [N 39, 4; N 5A (I]
II-7
|
18166 |
weer genezen |
weermaal genezen:
wirmal genezen (P218p Borlo),
weermaal te been:
wirmal te bien (P218p Borlo),
weermaal te poot:
wirmal te pet (P218p Borlo)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
25112 |
weerlichten |
heiweren:
heiweere (P218p Borlo)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
baan:
boͅən (P218p Borlo)
|
weg [RND]
III-3-1
|