20390 |
bruiloft |
bruiloft:
1a-m; 22, 29b;
bruilof (P218p Borlo)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
gestrikte kous:
gestrekde kose (P218p Borlo)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brallen:
bralǝ (P218p Borlo),
brullen:
brølǝ (P218p Borlo)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
bral:
bral (P218p Borlo)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
bral zijn:
(de koe is) bral (P218p Borlo)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
gestrant:
he is gestreet (P218p Borlo)
|
hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
bui (P218p Borlo),
stormregen:
stermregel (P218p Borlo)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (P218p Borlo),
pens:
pɛns (P218p Borlo)
|
de buik [ZND 29 (1938)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
18095 |
buikpijn |
pijn aan zijn buik:
pijn aan menne boek (P218p Borlo)
|
ik heb buikpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18139 |
buil op het hoofd |
hobbel:
hoebel (P218p Borlo)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|