33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
grote poort:
grutǝ [poort] (P218p Borlo)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
Pl. [da:ve]
dāf (P218p Borlo)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
18689 |
duimeling |
vingerling:
veŋərleŋ (P218p Borlo)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dāvəkòt (P218p Borlo),
dāvǝkǫt (P218p Borlo)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
kijker:
kiikər (P218p Borlo),
kikǝr (P218p Borlo),
val:
val (P218p Borlo, ...
P218p Borlo)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duizelig (P218p Borlo),
zat:
zaut (P218p Borlo)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
dyizəntput (P218p Borlo)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34239 |
dunne melk |
blauwe melk:
blǫu̯w męlǝk (P218p Borlo),
magere melk:
mǭxǝr męlǝk (P218p Borlo)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
lichte neusdoek:
lex nøysduk (P218p Borlo)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
fijne kous:
fējən kōsə (P218p Borlo)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|