18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden kous:
zējə kōsə (P218p Borlo)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
rouwkous:
roͅuw kōsə (P218p Borlo)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19310 |
durven |
dorren:
deiren (P218p Borlo)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
17895 |
duwen |
duwen:
daowə (P218p Borlo)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalken:
dwē̜ǝs˱bálǝkǝ (P218p Borlo)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
anders doen als de ander:
Da es inne uiverechtsche, hee moet altijd ~.
anes doen as d`ander (P218p Borlo)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
overrechtse, een -:
wa inne uiverechtsche (P218p Borlo)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
21313 |
eed |
eed:
ied (P218p Borlo)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
harde handen:
haate haan (P218p Borlo)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
20505 |
een borrel drinken |
een bak nemen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
inne bak nemen (P218p Borlo),
een grote drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
inne groete drenken (P218p Borlo)
|
druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|